Nederlanders zijn lang. Hoe weten we dat? We hebben gelukkig miljoenen exemplaren van de universele meter (geregistreerd bij het International Bureau of Weights and Measures). We kunnen gemakkelijk de statistieken van de wereldbevolking bekijken en beslissen wie er boven of onder het gemiddelde zit. In het dagelijks leven zijn we minder precies maar kunnen we nog steeds onderscheiden wie lang is en wie niet. We doen het op basis van ervaring en voortdurende vergelijking van de andere mensen om ons heen. Afhankelijk van of je bent opgegroeid in Nederland of in Thailand, verandert de ervaring en het is aannemelijk dat een Nederlander iemand als klein zal beoordelen die lang lijkt voor een inwoner van Bangkok.
Neem een ander voorbeeld: de Engelse woorden “bite” en “bait”. Een Britse en een Australische spreker zullen het met elkaar oneens zijn over de juiste uitspraak. Ze zullen ook een ander woord begrijpen als ze naar een bepaalde uiting luisteren: het geluid /baɪt/ (fonetische notatie) zal worden geassocieerd met “bite” in Newcastle en met “bait” in Melbourne. Deze verschillen zijn subtiel, maar met psycholinguïstische experimenten kunnen we kijken of dit slechts sporadische gevallen zijn of dat het hint naar een algemene eigenschap van de menselijke taal. Britse en Australische onderzoekers hebben samen een experiment uitgevoerd over klinkers met verzonnen woorden en bewezen dat mensen van verschillende Engelssprekende dialecten dezelfde klanken associëren met verschillende klinkers. Een bekend voorbeeld is de klinker in het woord “bath” dat wordt uitgesproken als “palm” in Australisch Engels en als in “trap” in Brits Engels.
Waarom horen mensen met verschillende accenten verschillende klinkers als ze naar dezelfde opname van een geluid luisteren? Over het algemeen worden onze beslissingen gestuurd door onze persoonlijke ervaringen. Dit is een nuttige strategie die ons brein gebruikt om ontbrekende stukjes te integreren wanneer de sensorische informatie onduidelijk is. Psychologen hebben licht geworpen op dit intrigerende aspect van de mens en ontdekten dat de algemene strategie die mensen gebruiken het maken van categorieën is: hoewel de meeste natuurlijke verschijnselen zich spreiden over een continuüm, categoriseren we ze in een relatief klein aantal mogelijke perceptuele ervaringen. We trekken grenzen tussen deze categorieën en we zullen een ervaring aan een categorie koppelen elke keer dat deze in dat perceptuele gebied valt. Een alledaags voorbeeld is de regenboog: alle kleuren van het zichtbare lichtspectrum zijn aanwezig, maar we “zien” er maar zeven. Dit systeem van het categoriseren van perceptuele verschillen is zeer effectief om betekenis te geven aan een wereld met een oneindig aantal mogelijkheden.
Onze neiging om de spraakklanken die we horen te categoriseren, werd in 1957 voor het eerst wetenschappelijk gerapporteerd door Liberman onder de naam Categorical Perception. Dit zorgde voor een oneindig aantal vragen, zoals wat zijn deze categorieën? En (hoe) veranderen ze door ervaring? Helaas zijn er sindsdien maar een paar antwoorden gekomen. De eerste complicatie betreft het begrijpen wat een spraak-geluid categorie is. Het meest erkende categorisatie systeem voor spraak en geluid in de taalkunde is gebaseerd op fonemen, maar de afgelopen jaren hebben onderzoekers in de taalpsychologie bewezen dat sprekers meer aandacht besteden aan een ander systeem van verschillen, allofonen genaamd. Een foneem is de meest eenvoudige eenheid waarmee twee woorden kunnen worden onderscheiden, terwijl een allofoon een van de vele mogelijke gesproken geluiden is die worden gebruikt om een foneem in een bepaalde taal uit te spreken. Het foneem /t/ onderscheidt bijvoorbeeld top van pop, en het heeft twee allofonen in het Engels, de geaspireerde [t] zoals in top of de niet-geaspireerde zoals in stop. Gelukkig wordt onze kennis van de menselijke taal en het brein nog steeds uitgebreid en valt er nog veel te ontdekken; we kunnen niet uitsluiten dat er tussen onze oren meerdere categorie systemen samen spelen.
Ongeacht het specifieke categorisatie systeem voor spraak en geluid dat in onze hersenen speelt, wordt aangetoond dat we de categorieën gebruiken om beslissingen te nemen over wat we hebben gehoord. Maar hoe werkt dat? Kleinschmidt en Jaeger stellen voor dat mensen optimale luisteraars zijn die profiteren van al hun kennis om elkaar te begrijpen. Ze suggereren dat wanneer we te maken hebben met bekende sprekers, zoals onze vrienden of familie, we gemakkelijker hun gesproken woorden zullen begrijpen, omdat we al de geluiden kennen die ze zullen gebruiken om bepaalde woorden in een bepaalde context uit te spreken. Als we de spreker (nog) niet goed kennen en geen eerdere ervaring met hen hebben die ons helpen hun uitspraken te begrijpen, zullen we aan hun specifieke accent wennen door onze perceptuele categorieën daarop aan te passen. McQueen en collega’s toonden aan dat de aanpassing snel gebeurt en dat we om die te bereiken alle beschikbare informatie gebruiken, zoals bekende woorden en gezichtsuitdrukkingen. Vanaf dat moment wordt het gemakkelijker om het specifieke accent van die specifieke persoon te verwerken. Figuur 1 toont een eenvoudige animatie om te illustreren hoe een luisteraar zijn klinker grenzen kan aanpassen wanneer hij met zijn vrienden spreekt: Amelia uit Newcastle en Michael uit Melbourne. De categorie grenzen zijn er om de variaties in de klinkers over de twee dialecten te bewijzen en om de verdeling van een continue akoestische ruimte in enkele taalkundige tekens te benadrukken.
Concluderend, klinkers zijn, net als lang en klein, geen goede categorieën om vaste grenzen te trekken, omdat het geen objectieve maatstaven zijn. Zelfs als ze worden beschreven met fysieke grootheden, zoals centimeters of geluidsfrequenties, vormt onze persoonlijke ervaring de perceptie zodanig dat onze categorieën volledig verschillen van die van iemand anders.
Verder lezen
– Best CT, Shaw JA, Docherty G, Evans BG, Foulkes P, Hay J, et al. From Newcastle MOUTH to Aussie ears: Australians’ perceptual assimilation and adaptation for Newcastle UK vowels. Link
– Cox, F. (1999). Vowel Change in Australian English. Phonetica, 56(1-2), 1–27. http://doi.org/10.1159/000028438
– Antonia Andreu Nadal’s Master thesis, A comparative analysis of Australian English and RP monophthongs. Link
Mitterer, Holger, Eva Reinisch, and James M. McQueen. “Allophones, Not Phonemes in Spoken-Word Recognition.” Journal of Memory and Language 98 (February 2018): 77–92. Link
– Norris, D. “Perceptual Learning in Speech.” Cognitive Psychology 47, no. 2 (September 2003): 204–38. Link
– Mitterer, Holger, Eva Reinisch, and James M. McQueen. “Allophones, Not Phonemes in Spoken-Word Recognition.” Journal of Memory and Language 98 (February 2018): 77–92. Link
– Kleinschmidt, Dave F., and T. Florian Jaeger. “Robust Speech Perception: Recognize the Familiar, Generalize to the Similar, and Adapt to the Novel.” Psychological Review 122, no. 2 (April 2015): 148–203. Link
Afbeelding
– Header: Illustration du poème Voyelles d’Arthur Rimbaud by Airair
– Figuur 1: The Rainbow, Edvard Munch 1910, Munch Museum (Public Domain image from https://openartimages.com/)
– Video: eigen creatie
Schrijver: Alessio Quaresima
Redacteuren: Natascha Roos, Guillermo Monteiro-Melis
Nederlandse vertaling: Cielke Hendriks
Duitse vertaing: Ronny Bujok
Eindredactie: Merel Wolf