Voor de meeste ‘normaal’ ontwikkelende kinderen is het leren van een taal verbazingwekkend makkelijk. Al vanaf dat ze vier tot zes maanden oud zijn, beginnen baby’s hun eerste klanken te brabbelen. Rond tien à twaalf maanden zeggen ze hun allereerste woordjes en rond twee jaar vormen ze hun eerste zinnen bestaande uit twee woorden. Daarna ontwikkelt hun taal zich in sneltempo; rond hun vierde of vijfde verjaardag kunnen ze bijna net zo goed zinnen formuleren als volwassenen.
Dit fascinerende vermogen om een taal te leren is ook te zien bij dove kinderen die gebarentaal leren, als ze vanaf hun geboorte in contact komen met gebarentaal. Deze kinderen bereiken vergelijkbare mijlpalen op vergelijkbare leeftijden als horende kinderen. Ze beginnen bijvoorbeeld te brabbelen met hun handen rond dezelfde leeftijd als waarop kinderen hardop beginnen te brabbelen en ze maken gebaren voor alledaagse objecten zoals ‘bal’ rond hun eerste verjaardag.
Dove kinderen met horende ouders krijgen te maken met communicatieproblemen
Helaas is er slechts een kleine groep dove kinderen die meteen na de geboorte in aanraking komt met gebarentaal via hun dove ouders. De meeste dove kinderen (90-95% van de dovengemeenschap) hebben namelijk horende ouders. Daardoor kan de communicatie tussen dove kinderen en hun ouders soms moeilijk zijn, aangezien dove kinderen de gesproken taal van hun ouders niet kunnen horen en hun horende ouders, anders dan dove ouders, geen gebarentaal kennen tot ze een cursus gebarentaal gaan volgen.
Deze communicatieproblemen worden vaak wat minder wanneer de kinderen naar een dovenschool gaan, zo tussen hun vierde en zesde verjaardag. Gebarentaal mag dan niet in alle landen deel uitmaken van het curriculum (zoals bijvoorbeeld Turkije), ze leren wel andere dove kinderen kennen die misschien wel dove ouders hebben. Op die manier kunnen kinderen met horende ouders alsnog gebarentaal leren via interactie met kinderen die het wel hebben geleerd van hun dove ouders. In vergelijking met kinderen met dove ouders, hebben kinderen met horende ouders wel nog steeds een achterstand in hun contact met gebarentaal. De input is ook minder regelmatig en consistent omdat ze die krijgen van gebarende leeftijdsgenootjes die verschillende niveaus kunnen hebben.
Doordat dove kinderen met horende ouders minder taalinput krijgen en communicatieproblemen ervaren, wordt de taalontwikkeling van deze kinderen vaak blijvend beïnvloed, ook nadat ze op school gestart zijn en gebarentaal leren. Late leerders van gebarentaal gebruiken bijvoorbeeld vaak minder complexe zinnen dan kinderen van dezelfde leeftijd die eerder gebarentaal hebben geleerd, wat aantoont dat hun grammatica en woordenschat aangetast is door het later beginnen te leren van gebarentaal.
Vroeg ingrijpen kan de taalontwikkeling stimuleren
In een poging om de communicatieproblemen die dove kinderen met horende ouders ervaren te vermijden, wordt er in een groot aantal landen al snel ingegrepen na de diagnose van gehoorproblemen na de geboorte. De interventies focussen op de spraakontwikkeling van het kind. Voorbeelden zijn het gebruik van hoorapparaten of -implantaten en logopedie. Op die manier is er voor kinderen wel interactie met de horende wereld mogelijk, met als gevolg wellicht minder grote communicatieproblemen.
Hoewel deze hulpmiddelen voor sommige kinderen een uitkomst kunnen bieden, zijn ze voor andere kinderen, vooral in gevallen van ernstig gehoorverlies, niet genoeg om hun spraak voldoende te ontwikkelen. Een alternatieve aanpak voor deze kinderen is het volgen van tweetalige interventie programma’s en onderwijs, waar ze zowel gebarentaal leren als spraaktherapie volgen. Deze aanpak, waarbij ze in contact komen met dove leeftijdsgenootjes, ondersteunt de taalontwikkeling van alle dove kinderen – of ze nu vroeg of laat gebarentaal hebben geleerd – en heeft een positieve invloed op hun algemene ontwikkeling (zoals cognitieve en sociale vaardigheden). Helaas bieden slechts een aantal landen, waaronder Brazilië, dit soort onderwijs aan.
Dit komt omdat er eerder werd aangenomen dat deze tweetalige aanpak juist slecht zou zijn voor de spraakontwikkeling van dove kinderen. Recent onderzoek heeft aangetoond dat dit niet het geval is. Op cognitief en sociaal vlak zijn er juist veel voordelen aan het gelijktijdig leren van gebarentaal en gesproken taal. Deze voordelen uiten zich niet alleen tijdens de ontwikkeling, maar ook later. Kinderen die met zowel gebarentaal als gesproken taal zijn opgegroeid, kunnen als volwassene net zo makkelijk contact maken met de dove als met de horende gemeenschap.
De weg naar gelijke kansen
Deze resultaten laten zien dat tweetalig onderwijs de toekomst zou kunnen zijn voor interventiestrategieën voor dove kinderen. Op die manier kunnen landen gelijke kansen voor dove kinderen waarborgen. Om dit doel te bereiken, moeten echter nog veel landen een kleine maar ontzettend belangrijke eerste stap maken, namelijk het erkennen van gebarentaal als officiële landstaal. Wereldwijd hebben slechts 41 landen gebarentaal als officiële en administratieve taal. Dit is bijvoorbeeld het geval in België, Papua Nieuw Guinea en Uganda. Steeds meer landen volgen hun voorbeeld. Zo werd bijvoorbeeld Nederlandse Gebarentaal (NGT) vorig jaar een officiële taal in Nederland. Dit geeft hoop voor de volledige erkenning van gebarentalen in het onderwijs en in de maatschappij overal ter wereld. Wanneer een land gebarentaal eenmaal als officiële taal heeft erkend, ligt de weg naar gelijke kansen voor dove kinderen open.
Schrijver: Dilay Z. Karadöller
Redacteur: Franziska Schulz
Nederlandse vertaling: Caitlin Decuyper
Duitse vertaling: Bianca Thomsen
Final editing: Eva Poort